Samen met mijn familie ben ik al enige tijd bezig om het huis van mijn overleden opa en oma op te ruimen. Zij komen uit de generatie die nooit wat weggooide én lange tijd geen computers hadden. Dat betekent dat we eindeloze hoeveelheden mappen, losse papieren, besteklades, grammofoonplaten en verzin het allemaal nog meer doorwerken. Maar waarvan we het meeste moeten opruimen zijn boeken. Rijen boeken. Een groot deel van die boeken is informatief van aard en varieert uit de jaren van begin 1900 tot ongeveer 2010. En dan ineens begint mijn onderwijskundige brein te werken, want het valt me op dat die boeken van vroeger uit enorme hoeveelheden tekst bestaan.
Als ik nu kijk naar de lesmethodes die we bij Bespeak ontwerpen, dan zie ik zoveel verschillende elementen. We gebruiken niet alleen tekst, maar zetten binnen één leermiddel verschillende soorten media in: afbeeldingen, illustraties en online instructiefilms. We gebruiken dus multimedia. Maar dragen al die verschillende elementen eigenlijk ook bij aan leren? Gedreven door de opruimactie werd ik nieuwsgierig naar het antwoord op deze vraag.
Een educatief psycholoog die zich bezig houdt met deze vraag is Richard Mayer. In het voorbeeld hierboven zie je een bladzijde uit het lesboek Warenkennis dat wij ontwikkeld hebben voor SVH. Op de afbeelding zie je een paddenstoel met direct daarnaast de benaming van de delen waaruit deze bestaat. Hier kun je zeggen dat het beeld de tekst direct ondersteunt. Je snapt direct hoe een paddenstoel eruit ziet. Volgens Mayer moet multimedia aan bepaalde eisen voldoen om effectief te zijn. In de cognitive theory of multimedia learning van Mayer (2001) stelt hij dat je informatie beter kan verwerken wanneer je dit binnenkrijgt via verschillende kanalen. Je leest bijvoorbeeld tekst en ziet hier een afbeelding bij, bijvoorbeeld als bij de afbeelding van de paddenstoel. Dit stelt je beter in staat om verbale en visuele voorstellingen te maken van dat wat je aan het leren bent en wat nog nieuw is voor je. Doordat je deze voorstelling beter kan maken, is het ook makkelijker deze aan te laten sluiten bij eerdere voorkennis. Hierdoor integreer je de nieuwe voorstellingen met die beschikbare voorkennis en daaruit construeer je dan nieuwe kennis.
Mayer stelt wel grenzen aan het gebruik van multimedia. Ze versterken elkaar niet altijd en dan is het beter om een bepaald middel niet te gebruiken. Een voorbeeld: wanneer je een gesproken tekst hoort waar beeld niet ondersteunend kan werken, dan kan je maar beter alleen de audio laten horen. Het beeld leidt anders alleen maar af, maar over de mogelijke afleiding die multimedia creëert in een volgende blog meer! Je moet er dus altijd scherp op zijn dat de (multi)media het leren ondersteunt en geen doel op zich wordt.
Je zou dus kunnen zeggen dat Mayer vindt dat je door het juist gebruik van multimedia beter in staat bent te leren. Wij vinden de boeken van nu niet alleen aansprekender en fijner om vanuit te leren, maar dat klopt dus ook volgens de theorie. Reden genoeg om multimedia te blijven toepassen waar het meerwaarde heeft en creatief en innovatief te blijven op nieuwe manieren om het in te zetten. Ik ben heel nieuwsgierig hoe over een eeuw wordt teruggekeken op onze huidige leermiddelen!
Mayer, R.E. (2001). Multimedia learning. Cambrigde, England: Cambridge University Press.